IN DE MEDIA

Fons Kuiper vijftig jaar timmerman

“Alles wat oud is, wil ik zo opknappen dat mensen er nog profijt van hebben”

“Zie je dat frame van dat deurkozijn? Dat lijkt één, maar bestaat uit allemaal kleine latjes die ik tegen elkaar heb geplakt. Dat had je niet gedacht he?” Wie met timmerman Fons Kuiper door een van de panden van de Doopsgezinde gemeente Amsterdam loopt, ontkomt niet aan zulke wetenswaardigheden. Hij werkt al bijna vijftig jaar als timmerman en afgelopen vier jaar nam hij ze samen met zijn broer Frank zo goed als allemaal onder handen.

‘Even’ de raamtouwen vervangen die zorgen dat de monumentale kozijnen van de kamers in het Zonshofje open gezet kunnen worden. Frank en Fons komen aanfietsen met een houten bak vol gereedschap en touwen op hun bagagedrager. Nog geen tien minuten nadat ze zijn begonnen ligt het gehele raamkozijn in stukken op de grond: “Anders kunnen we het touw niet vervangen.” Het bed wat voor het raam staat is naar achter verschoven, een kast is even omgedraaid en de grond is bezaaid met hout en gereedschap. Een uur later staat alles weer op de oude plaats, gaat het raam dat perfect open en dicht en kan niemand zien dat het eerder volledig uit elkaar lag.

Het is een van de vele klussen die Fons en Frank Kuiper voor Doopsgezind Amsterdam hebben uitgevoerd. Namens Wever Bouwgroep voerden ze tal van kleine klussen uit, hebben ze de kosterij verbouwd, het dak van het Meerpadkerkje verstevigd, nieuwe kamers op het Zonshofje gebouwd en op het moment worden alle badkamers en gangen daar opgeknapt en vernieuwd.

In mei wordt Fons zesenzestig jaar, op zijn zestiende begon hij als  timmerman en het grootste deel van zijn werkende leven beleefde hij samen met zijn anderhalf jaar jongere broer Frank. “Ik kom uit een gezin met negen kinderen: vijf jongens en vier meiden. Mijn vader was timmerman en alle  zoons ook. In het begin werkten we met broers, zwagers en vader op dezelfde plek. Kan je voorstellen hoe leuk dat was? Later gingen we nog steeds met vier man samen in één auto naar het werk toe. En nu doen we dat nog met z’n tweeën. We voeren wel andere werkzaamheden uit, maar we komen en vertrekken samen.”

Een groot verschil met vijftig jaar terug is de minder vanzelfsprekende samenwerking op de bouwplaats. “Loodgieter, schilder en timmerman hielpen elkaar en zorgden er samen voor dat goed kwam. Tegenwoordig doet iedereen zonder overleg precies waar hij of zij voor is ingehuurd. En dan krijg je bijvoorbeeld dat een loodgieter leidingen legt,  die mijn timmerwerk in de weg liggen of andersom. Voor de doopsgezinde gemeente hebben we inmiddels wel een vast clubje met timmermannen, schilder, elektricien, metselaar en loodgieter gevormd. Als ik de schilder bel dat ik hem direct nodig heb, komt hij. Dat maakt het werk voor de doopsgezinden erg fijn.”

Ongeveer vier jaar geleden werden de twee timmermannen door bouwheer Ron Nieuwenhuis naar de Doopsgezind Amsterdam gehaald. “Wij werkten toen al namens Wever bouwgroep vijftien jaar samen met hem bij de Stichting Diogenes die ook oude panden en hofjes in bezit heeft. Hij ging daar weg en vroeg ons of we met hem kwamen werken bij een kerk. Dat leek ons wel wat, al wisten eigenlijk helemaal niet waar we instapten. Inmiddels kan ik zeggen dat ik kennis heb gemaakt met een fijne groep mensen en mooie panden.”

Voordeel is dat Fons veel geniet van werken in gebouwen met een geschiedenis. “Alles wat oud is dat leeft en dat vind ik mooi om op te knappen op zo’n manier dat mensen er nu nog steeds profijt van hebben.” Stiekem hoopt hij altijd dat hij ‘iets’ vindt. “Eigenlijk doe ik dat nooit meer. Vroeger vond ik bijvoorbeeld kranten of een rijwielplaatje van een fiets uit de oorlog. Een keer heb ik zelfs een koffer van een gevluchte Joodse familie gevonden, vol met spullen. Die heb ik weg gebracht naar een Joodse organisatie. Die stuurden me later een brief dat de eigenaren waren omgekomen.”

Tijdens de verbouwing van de kosterij werd er eigenlijk wel wat ‘gevonden’. “De vloer moest verlaagd worden. Daarvoor zijn we weken aan het hakken en puinruimen geweest en daarbij kwamen we van alles tegen: potjes, scherven, stenen en een oude waterput. Daar hebben we toen een glasplaat overheen gelegd, zodat je een deel ervan kan bekijken en deze omlijst met rode terracotta tegels. Deze vonden we bij  het graven en hoorden bij de vloer die daar als eerste lag.”

Belangrijk voor het werken in een hofje of kerk in gebruik is dat er ook mensen zijn waarmee je rekening moet houden. “Je moet je aanpassen, je kan niet zoals bij nieuwbouw je eigen gang gaan.” Fons is niet anders gewend, omdat hij al jarenlang in bewoonde monumentale panden werkt. “Als wij op het Zonshofje in een kamer moeten om werkzaamheden uit te voeren, kunnen we er niet van uit gaan dat het zo maar kan. Dan moet je even aankloppen en overleggen. Dat moet je even door hebben.”

Als het even kan steekt de timmerman graag een helpende hand uit naar bewoners. “Op een gegeven moment hoorde ik een studente van het Zonshofje foeteren dat het niet lukte om haar Ikea-bed in elkaar te zetten. Dus ik vroeg haar even aan de kant te gaan, zodat ik het even kon voor doen. Even later had ik het in elkaar gezegd en daar was ze me zeer dankbaar voor. En zo help ik iedereen die me wat vraagt en Frank doet dat ook. Waarom niet? Als we er toch zijn en weten hoe het moet?”

Van alle plekken waar Fons de afgelopen jaren werkte, genoot hij het meest van de Meerpadkerk. “Daar zou ik m’n hele leven wel willen timmeren, dat is zo’n mooi gebouw. Als je er buiten staat, denk je dat het een schuur is. Ik heb het ook aan vrienden laten zien die zeiden dat ook. Het voelt vervolgens zo goed om dan binnen te komen, met dat hemeltjesblauw op het plafond en die mooie banken. En eigenlijk he, is het nog een gigant van een kerk! Dat vind ik bijzonder.”

In september kan Fons met pensioen, maar het liefst blijft hij nog twee dagen in de week werken om vooral het kleine timmerwerk te doen zoals oude kozijnen of kastdeuren opknappen. “Dat doe ik nu ook en vind ik leuk. M’n vrouw en Frank moeten ook nog heel even door en dan moet ik thuis gaan zitten?”

Bron: In dit Amsterdam (idA) – editie februari 2020

Door: Jan Willem Stenvers